Carin van Maanen - Welerubun

Terug

Van tijdelijk naar langdurig verblijf 

Ondertussen verbleef de Molukse gemeenschap ruim  een decennium in Nederland. Gedurende deze periode heerste er veel onzekerheid. Dat kwam ook omdat maar niet duidelijk werd wat de status van de Molukse gemeenschap was. Veel Molukkers van de eerste generatie kampten met heimwee en wilden graag terug naar hun vaderland, naar het land waar een deel van hun familie was achtergebleven. Dit was helaas niet mogelijk omdat niemand wist wat hen in Indonesië te wachten stond en hoe ze ontvangen zouden worden. Zij dachten liever niet terug aan de vreselijke dreiging waar ze in 1948 en 1949 onder hadden geleden. Dreiging die uitging van de Indonesische nationalisten.  

Langzaam maar zeker kwam de Nederlandse overheid tot het besef dat de Molukkers wel eens definitief in Nederland zouden kunnen blijven. Dat was niet in overeenstemming met wat de Molukkers altijd was voorgehouden. Toch waren veel Molukse ouderen er steevast van overtuigd dat ze ooit naar Indonesië zouden terugkeren. En zij waren niet de enigen. Heel af en toe ging een aantal Molukkers toch terug naar het land van herkomst maar het overgrote deel wachtte op een officieel antwoord. Van wie dat antwoord moest komen, was de grote vraag: van de Nederlandse of van de Indonesische regering.  

Aan het begin van 1958 besloot de Minister van Maatschappelijk Werk om een commissie in te stellen. In dat jaar werd duidelijk dat de Molukkers waarschijnlijk langer in Nederland zouden blijven dan verwacht. Deze commissie, beter bekend als de commissie Verwey-Jonker, kreeg opdracht om advies uit te brengen aan de Nederlandse regering. Dit advies ging over het verlengde verblijf van de Molukkers en alles wat daarmee gepaard ging. 

Onderzoek commissie Verwey-Jonker pleit voor integratie van Molukkers 

De taak van de commissie Verwey-Jonker was beperkt. Ze mocht zich niet bezighouden met juridische en politieke kwesties die samenhingen met het Molukse vraagstuk . Ook de mogelijke terugkeer naar Indonesië of de eventuele vestiging elders buiten Nederland viel niet binnen hun bevoegdheid. 

De commissie deed van 1958 tot medio 1959 onderzoek. Er werden allerlei gesprekken gevoerd met Molukse belangenorganisaties van zowel politieke als maatschappelijke en religieuze aard. De conclusie van deze gesprekken, die veelal in woonoorden werden gevoerd, vormden de basis voor de adviezen die de commissie in 1960 en 1961 uitbracht aan de Nederlandse regering.  

Het onderzoek 
De commissie concludeerde uit het onderzoek dat vooral de eerste generatie Molukkers een flinke knauw had gekregen in hun gevoelens van eigenwaarde. Het bewustwordingsproces dat hun aanzien als KNIL-militair maar betrekkelijk bleek, was ingrijpend en deed hen niet bepaald goed.  De voorgeschiedenis van hun komst naar Nederland – de demilitarisatie, die in hun ogen onrechtmatig was – leidde niet alleen tot statusverlies, maar ook tot een slechtere financiële positie. De tweede generatie leefde weer in twee verschillende culturen met heel andere leefregels. Beide generaties hadden last van stress, wat de integratie niet ten goede kwam.

Bij het ontwikkelen van het beleid dat met name gericht was op integratie, merkte de commissie op dat er heel wat bij kwam kijken. Want hoe stond de Nederlandse bevolking tegenover integratie en in hoeverre zouden zij eraan meewerken? De commissie ging ervan uit dat er sprake was van een sociaal stigma. Veel Molukkers waren ongeschoold of waren laagopgeleid. De huisvesting in aparte woonoorden met negatieve sociale verschijnselen zorgde ervoor de Molukse gemeenschap met de nek werd aangekeken. De commissie was van mening dat dit niet zou veranderen als de Molukkers geïsoleerd en in slechte woonomstandigheden moesten blijven leven. Om te voorkomen dat de woonoorden zouden verpauperen en om een goede scholing en integratie met behoud van de eigen Molukse eigenheid te bevorderen wilde de commissie op zoek gaan naar: 

  • goede woongelegenheid; 
  • werkgelegenheid; 
  • voorlopig behoud van collectiviteit. 

De commissie kwam met een aantal richtlijnen en concrete voorstellen voor het beleid en plannen voor verder onderzoek. Een van de conclusies van het onderzoek was dat erin de woonoorden te weinig beschikbare huisvesting was. Vanwege het stigma wilde men nog niet overgaan op individuele huisvesting tussen de Nederlandse bevolking. De commissie beveelde bij wijze van proef de inrichting van open Molukse woonwijken aan. Daarnaast moest de zelfzorg worden doorgetrokken, maar voor sommigen mensen moesten aanvullende voorzieningen worden getroffen.  De jongeren moesten vooral onder de aandacht blijven.  

Verder was het van belang dat de Nederlandse bevolking zou worden geïnformeerd over de Molukse cultuur.  De vergoeding die van overheidswege aan de hoofdbestuursleden van enkele Molukse belangenorganisaties werd gegeven moest geleidelijk aan worden afgeschaft. In kleinere woonoorden zou de functie en bezoldiging van kampoudste kunnen worden afgeschaft.