Het verhaal van Marcus Amukwaman over zijn tijd bij het KNIL (het Koninklijk Nederlandsch-Indisch leger) tijdens de Japanse bezetting:
Na de Lagere School verbond Marcus Amukwaman zich aan het KNIL. Hij werd soldaat bij de Infanterie in Gombong. Als soldaat der 2e klasse werd hij na enige tijd overgeplaatst naar Palembang en later naar Djambi.
In zijn memoires schrijft Marcus Amukwaman;
" Mijn rang is Ambonese soldaat der 2e klasse en mijn stamboeknummer is 36448. Op 8 maart diende ik als militair bij het Garnizoen Bataljon Palembang-Djambi […].
Hiervoor heeft ons Bataljon, dat hoofdzakelijk uit Ambonese militairen bestond, in de maand januari 1942 gedurende drie dagen op het vliegveld Talang Betutu te Palembang, slag moeten leveren tegen de Japanners. Vanwege de grote Japanse militaire overmacht moesten wij ons terugtrekken in de richting van Bintuan. Met een Engels oorlogsschip vertrokken we van Bintuan naar Djakarta.
In Djakarta werd ons bataljon opgesplitst en verbleven wij in garnizoen Buitenzorg te Bogor. Van daaruit moesten wij ons verder terugtrekken van Tjiandur naar Sukabumi en vervolgens naar Bandung.
Na de capitulatie van het KNIL door Opperbevelhebber Generaal ter Poorten op 8 maart 1942 werd ik samen met andere Ambonese geallieerde krijgsgevangenen samengebracht en ondergebracht door de Japanners in de kampementen van het 15-de Bataljon en het 1-ste Depot Bataljon te Bandoeng.
In januari 1943 werd ik samen met nog een duizendtal KNIL-krijgsgevangenen door de Japanners via Batavia- Bandoeng-Soerabaja naar Ambon vervoerd en van daaruit zijn wij in de maand mei 1943, per boot in Tanimbar terechtgekomen ".
De Japanners hebben deze zeereis, of beter gezegd dit barbaarse transport, onder de radar gehouden. Uit verschillende documenten van onder andere het Rode Kruis blijkt dat er duizenden krijgsgevangenen als beesten in twee kleine Japanse vaartuigen werden gestouwd. Het was bovendien een onstuimige reis die via de Arafurazee van het eiland Ambon naar Tanimbar ging.
Samen met andere strijdmakkers moest Marcus Amukwaman plaatsnemen in het tweede vaartuig. Achteraf gezien een geluk bij een ongeluk: het voorste vaartuig werd ten zuiden van de Banda-eilanden getorpedeerd door een onderzeeboot. 492 Ambonese krijgsgevangenen vonden de dood. Deze onderzeeboot was waarschijnlijk van de geallieerden.
Het tweede vaartuig, de “Tokayo-maru” vertrok 6 uur na het eerste vaartuig met 490 manschappen aan boord. Nadat ze veilig en wel in Saumlaki aan wal kwamen, werden ze meteen naar het krijgsgevangenkamp in Air Besar, dicht bij het dorp Sifnana, overgebracht. Marcus Amukwaman kende Sifnana als zijn broekzak: hier lag zijn geboortegrond en woonde zijn familie. Hier werden zij ook gedwongen pionierswerkzaamheden te verrichten voor de Japanners.
Krijgsgevangenschap in Tanimbar
Onder leiding van zijn commandant in krijgsgevangenschap, sergeant majoor Wenno, nam Marcus Amukwaman deel aan een sabotagegroep. De aanleiding was de onmenselijke, beestachtige behandeling en onderdrukking door de Japanse overheersers.
Deze sabotagegroep, die speciaal werd samengesteld door dienstdoende KNIL-officieren, bestond naast Marcus Amukwaman, ook uit de verzetskameraden F. Hutuely, J. Uneputty en A. Siahaya (*). Deze moedige groep militairen heeft de Japanse overheerser op allerlei manieren gesaboteerd. Hun sabotageopdracht luidde:
- Vluchtpogingen ondernemen naar Australië met hulp van de autochtone bevolking;
- Telefoonleidingen saboteren;
- Japanse opslagplaatsen met munitie, voedsel en transportmiddelen opsporen en opblazen;
- Smokkelactiviteiten.
(*) Met oom Abe Siahaya heb ik in 1989 een ontmoeting gehad in Breda waar hij destijds woonde. Oom Abe Siahaya bevestigde het verhaal zoals boven is beschreven. Opmerkelijk was dat hij zich de namen van zijn verzetskameraden F. Hutuely, J. Uneputy en M. Amukwaman nog goed kon herinneren. “Samen met jouw vader Marcus Amukwaman, oom Hutuely, oom Uneputy waren wij tijdens onze gevangenschap in Tanimbar heldhaftige en gedurfde verzetskameraden. Wij overleefden de oorlog en de gevangenschap dankzij onze sterke onderlinge kameraadschap, ons lef en uithoudingsvermogen”.
Krijgsgevangenschap in Thailand – 28 KNIL militairen
Op 11 november 1944 ontsnapte een groep van 28 Molukse KNIL-militairen uit een Japans krijgsgevangenschap bij Bangkok. Ze wilden zich bij de Siamese (Thaise) guerrilla’s aansluiten. Petrus Betaubun was de tolk van de verzetsgroep en speelde een belangrijke rol bij de voorbereiding en de uitvoering van het vluchtplan. Hij behoorde tot een groep Molukkers die op Sumatra in maart 1942 door Japanners tot krijgsgevangenen waren gemaakt. Meer dan twee jaar overleefden deze KNIL-militairen de miserabele omstandigheden van het krijgsgevangenschap. Ze werkten onder meer aan de Birmaspoorweg en vervolgens aan de Pakan Baroe-Spoorweg.
Vanaf het najaar van 1944 voerden Amerikaanse piloten bombardementen uit op de Birma Thailand-Spoorweg. Tot grote frustratie van de krijgsgevangenen moeten de kapotgebombardeerde rails, bruggen en verbindingen met andere spoortrajecten hersteld worden. Op 11 november 1944 weet de groep Ambonese en Keiese Molukkers van de onoverzichtelijke situatie gebruik te maken door uit de bewaakte barakken in Bangkok te ontsnappen. Drie dagen en nachten doorkruisen ze zonder kompas rivieren, bossen en rijstvelden.
Heldendaden
Op verzoek van sergeant-majoor Saimima bidden ze iedere ochtend het Onze Vader. ‘Anak anak, bangoen, soembajang!’, maant hij zijn manschappen. Wanneer ze de islamitische kampong Thapansun bereiken, mogen ze niet laten merken dat ze protestants of rooms-katholiek zijn. Alle vierentwintig mannen stellen zich voor met hun bijnaam: de moslimnaam die ze zichzelf gegeven hebben. Lambertus Hurulean, stapt naar voren en stelt zich voor als ‘Salim, zoon van Fatima.’ Piet Betaubun noemt zich ‘Mas Beta’ en Caecilius Fernatoeboen ‘Bang Penat’. Met hun beperkte Thaise woordenschat kunnen ze zich verstaanbaar maken. Lang kunnen ze niet in Thapansun blijven: Japanse militairen patrouilleren in de omgeving, waardoor de Molukkers naar het kleine dorp Lilidong vluchten.
Daar worden ze door de bewoners in aparte hutten ondergebracht. Het plan is om zo snel mogelijk de route naar de vrije zone in het noorden van Vietnam te vervolgen. Al snel wordt hen duidelijk gemaakt dat dit te gevaarlijk is. Vanuit hun schuilplaats besluiten ze informatie in te winnen over de verplaatsingen van de Japanse troepen. Deze informatie spele ze door aan een contactpersoon van de geallieerden met als codenaam “Kolonel Bangkok”.
Saamhorigheid
Hoewel er onderling sterke verschillen zijn tussen de Ambonese en Keiese Molukkers is de afspraak dat ze bij elkaar blijven en elkaar steunen: als Midden- en Zuid-Molukkers zijn ze immers broeders van elkaar. Maandenlang weten ze honger, malaria, beri-beri en dysenterie te doorstaan.
Toen de Birma Thailand-Spoorweg in oktober 1943 gereed was, werd een deel van de dwangarbeiders belast met het onderhoud. Vanwege de bombardementen die de Amerikanen uitvoerden vanaf het najaar van 1944 was dit levensgevaarlijk werk. Ondertussen bood alle consternatie en chaos aan 28 Molukse KNIL-militairen de gelegenheid om op 11 november 1944 het werkkamp in Bangkok te ontvluchten. Vóór hun ontsnapping hadden de mannen met grote keien de spoorweg nog gesaboteerd. De goederenwagons met munitie en voedsel voor het 15e Japanse Leger aan het Birmafront ontspoorden hierdoor.
Eindelijk zijn hier de namen van 'De 28' die de Nederlandse overheid als deserteurs bestempelde en om die reden niet worden vermeld in de namenlijsten van de dwangarbeiders.
Opmerkelijk feit: er is altijd gesteld dat de geallieerde dwangarbeiders niet konden vluchten omdat ze vanwege hun huidskleur meteen zouden opvallen onder de Birmese en Thaise bevolking. De Molukse militairen trokken Thaise outfits aan en werden door Pattani-moslims geholpen om de geallieerde linies te bereiken.
Dit zijn de namen van de 28 Molukse KNIL-militairen die na 1950 die teruggekeerd zijn naar de Molukken:
J. Saimima , D. Manuhutu ,J. Samson, J. Salakory ,C. Abraham Ch. Risakota, Tuhususun, B. Gasper , M. Watilete J. Mailopo , W Risakota, P. Betaubun, C. Fernatubun , M. Sarkol , P. Sehertian , S. Luhulima , F. Titalau, J. Tuturima, E. Latul, A. Titahena , D. Saimima, Reraholo, O. Supasepa, L. Hurulean, Rahajaan , Pohonwainwarin, Rahakbauw S. Irijanan.
Bron: met toestemming uit het artikel van schrijfster, programmamaker Griselda Mollemans Bron: Kaart Indisch Verzet/TFIR